Volgens de Noormannen is eb en vloed het gevolg van een weddenschap tussen Thor en de reus Logi. Thor is de god van de donder in de Germaanse mythologie. Hij was een zoon van Odin en de aardgodin Fjorgyn. Als kind al was hij sterk, onhandelbaar. Daarom werd opvoeding uitbesteedt aan de twee bliksemgeesten, Vingir en Hlora. Dankzij hun goede zorgen groeide Thor uit tot een enorme man, bijna een reus, met dezelfde kracht. De magische hamer Mjöllnir, gemaakt door dwergen, gaf hem nog meer kracht. Elke keer als hij de hamer wierp verschenen er machtige bliksemschichten aan de hemel. De hamer keerde als een boemerang na elke worp terug in de hand van Thor.
Op een dag werd de aarde geteisterd door een ijstijd. Het was bitterkoud en alle gewassen bevroren. Er heerste een enorme hongersnood. Mensen en dieren vonden de dood. Thor ontsteld door deze ellende vertrok met Loki naar Räsvälg om de goden om bijstand te vragen. Onderweg werden ze door allerhande tegenslagen opgehouden. Met veel moeite bereiken ze de stad Utgard. Waar ze door de reus en koning Útgarða-Loki (de Loki van de buitenplaatsen) worden uitgedaagd tot een weddenschap.
Loki (de vriend van Thor) moet het openen tegen een zekere Logi. Beide kemphanen starten de weddenschap ‘Wie kan het meest eten?’. Loki at als een paard, maar Logi verorberde evenveel en at bovendien het houten bord op. Logi is Oudnoors voor ‘vuur’. Maar Loki staat niet stil bij de naam van zijn tegenstander en beseft niet dat hij bedrogen wordt; niemand kan winnen van het alles verterende vuur. Thor redelijk kwaad om de list van de reuzen en de nederlaag van Loki zwoer wraak en was vastberaden zijn deel van de weddenschap te winnen.
Thor, die niet als een geheelonthouder bekend staat, moet een gigantische drinkhoorn gevuld met bier zo snel mogelijk leegdrinken. Thor drinkt en drinkt, maar de hoorn geraakt niet leeg. Als Thor de hoorn omdraait komt de aap uit de mouw. Útgarða-Loki heeft het uiteinde van de hoorn verbonden aan de zee. Telkens als het eb wordt zet Thor de hoorn neer en als hij de hoorn aan zijn lippen zet voor een nieuwe slok wordt het vloed.
De bekendste bron voor dit verhaal is de Gylfaginning (die deel uitmaakt van de proza-Edda van Snorri Sturluson), geschreven ca. 1220.